Ik hou minder van jou dan van het leven,
van nachtschade tegen een leeg gebouw,
de geur van smeulend herfsthout. Toegegeven,
niet dat ik helemaal niet van je hou.
Je hebt wel iets bijzonders in dit licht –
een gelig duister, dreigend, vol met regen –
waardoor ik me voortdurend op je richt,
me koppig in jouw richting blijf bewegen.
Ik leer dat ik er weken op zal teren,
zal denken aan je haar en hoe dat groeit,
dat ik het slik, wat je ook zult beweren,
als goddelijke waanzin die me boeit.
Tot iedereen en ik, en jij beslist
weet dat ik van je hou, hoe het ook is.
Edna St. Vincent Millay