Ik stalkte haar. En ik deed dat hartgrondig.
Ik voelde me ziek, misselijk en zondig
maar kon niet anders na die eerste blik.
Er was geen drempel meer, dus kort en bondig
werd dit adagium door mij verkondigd:
ik zal haar volgen tot haar laatste snik.
Ik stalkte haar. Ik wist haar steeds te vinden,
ik zag haar in de kroeg of met haar vrinden,
en sprak haar tegen beter weten aan.
Ik stalkte haar, iets bleef me maar verblinden.
Ik fantaseerde hoe ik haar zou binden,
of dat ze nu wel met me mee zou gaan.
Ik stalkte haar. Ook toen ze eens verkaste
zocht ik haar, tot ik haar opnieuw verraste,
hoewel de rechter mij contact verbood.
Ik stalkte haar, wist hoe ik haar belastte.
Ik stalkte haar; het einde werd haar dood.