Hanoi, er loopt door de verlaten straten,
bedekt met bloed van de vele gewonden,
één van de weinige nog wel gezonden.
Hij schrikt, als hij ineens mensen hoort praten.
Misschien zijn het vijandelijke soldaten,
of mensen, die zijn zoon hebben gevonden
die hij naar de schuilkelders heeft gezonden,
maar die hij nooit alleen had moeten laten.
Maar dat is achteraf onzinnig praten.
Dan laat een vliegtuig weer zijn bommen neer,
die allen openspatten op de straten
en doet ineens zijn been ontzettend zeer
door mensen die hij nooit heeft leren haten.
Hij rochelt wat, dan leeft hij al niet meer.