In Keulen, een stad van gebed en gebeente
en stoepen bestrooid met moordlustig gesteente,
met lompen en plompe, foeilelijke meiden,
kon ik tachtig tinten van stank onderscheiden,
allemaal welbepaald, en een veelheid aan prut.
Gij nimfen, die heerst over afvoer en put,
de Rijn, de rivier, het zal niemand verrassen,
weet, Keulen, uw stinkende stad, schoon te wassen.
Vertel, nimfen, toch, welke god zal het zijn
die schoonmaker wordt van de stroom van de Rijn?
Samuel Coleridge