Leven, waar pijn voor jou pijn uit de hel is,
die onverdragelijk toch moet verdragen,
waar doorns en wespen meer je bogen plagen
dan enig pantser ooit, de kou te fel is
voor warme woorden. En scherp als een schelp is
de weg waarlangs je voeten moeten jagen,
verbijsterend, gehaast, blind, lamgeslagen.
Toch zeg ik huilend dat het goed is: “Welles!”
Jouw fraaie wijngaarden, daar snak ik naar,
zoals men naar de hemel kon verlangen.
Zo helder is de aardse bloesem daar,
achter de pijn blijkt deze oogst te hangen.
Ik lees wat mij ontbreekt, bloed, ben ik bang aan
de vlek te zien, weet niet waarom of waar.
Edna St. Vincent Millay