Toen mooie uren heel mijn boedel waren –
op orde voor de volgende in lijn,
maar wel was mijn de oogst, de titel mijn –
vruchtbare grond, de strakke voor van waar je
de leeuwerik zag opvliegen – ervaren
betovering, briljant in kleur en schijn,
maar zwart gestreept, druif, gras, een bloemfestijn,
zo’n tuin waarnaar je door een hek kon staren.
Toch, niet als iemand die er nooit verbleef,
zie ik dit fraai fragment van vroeger tijden,
die ik met al mijn zinnen heb doorleefd,
volmaakt was het, ik wist, het komt ten einde:
ik voel en ruik nog wat de bloem me geeft,
al sluit de poort nu snel, niet te vermijden.
Edna St. Vincent Millay