Niet minder woest voor mij – al kon ik prachtig dromen –
dan dromen zijn de uren van de echte dag;
want ik werd, net ontwaakt, nooit wakker met de klacht:
“Niets kan zo zijn”, was aan een droom een eind gekomen.
Kleuren binnen de droom. Extase overstroomde
de randen van de slaap. Ze komen dan weer zacht
dichtbij, dan aarzelend, doe rustig aan, blijf, wacht,
om zich dan op formeel verzoek weer te vertonen.
Muziek, beeldende kunst, dichtkunst, liefde en smart,
intenser nog dan nu, dan was ik niet geboren –
toch niet, denk ik, omdat volharding werd gemist;
omdat ontluiken en het vallen van het blad
één zijn en wondermooi – daarom tezamen horen:
verlang ik van de droom: weerspiegel hoe het is.
Edna St. Vincent Millay