Niet slechts in mijn geboortekamer – waar de
minuten vol geheimen van de nacht
voorbij kropen, tot aan het licht, de dag –
heb ik gehuild. Bij steppe, fjorden, staarde
ik triest, en zag daardoor nooit goed hun waarde.
Een kamer heeft mij nooit geheel omvat.
In zoveel kamers ben ik aan het licht gebracht.
Een kind van alle moeders, van de aarde.
Nu weet geen enkel vuur mij op te warmen.
De grote wereldbrand heeft afgedaan.
Ik kniel, ik adem in vergeefs verlangen.
Mijn hart brulde zo sterk, is nu zo zwak.
Ik recht vermoeid mijn rug weer en ik pak
mijn kleine goden op, om weg te gaan.
Edna St. Vincent Millay