Olympiërs, zie hoe vannacht mijn lamp
gedoofd is en ontdek, te laat, dat hij,
je noemt hem sire, naar dit aardse kamp
geslopen is. Hij ligt in bed, bij mij.
Het kwaad voltrok zich. Roep je legerscharen.
Verrukt vervult deze omhelzing mij.
Bliksem het uit. Ik zal een kind gaan baren,
gemerkt als god, in wenkbrauw, hiel en dij.
Denk bij hem niet verbijsterd aan een wonder,
aan sterrenregens, of dat zon of maan
verduisterd wordt, of dat het stevig dondert,
zonder dat wolken aan de hemel staan.
Betrokken weet mijn kind wel van verdriet.
Maar toch, half god. Verwarring kent hij niet.
Edna St. Vincent Millay