De zilveren trompetten klinken weer
onder de koepel. Mensen buigen zich
vol eerbied. Op hun nek rustend zie ik
als grote God, Rome’s Heilige Heer.
Zijn priesterkleed lijkt crème, nee, wit veeleer,
en als een vorst draagt hij koninklijk rood.
Drie gouden kronen staan er op zijn hoofd:
de Paus, in pracht en licht, die huiswaarts keert.
Mijn hart ging uit, wat was vaak veel verspild,
naar Een die zwierf bij een verlaten zee.
Er was niet eens een slaapplaats die hem restte:
“De vossen hebben holen, vogels nesten.
Maar ik dool enkel rond, moe en alleen.
Ik stoot mijn voet, drink wijn, van tranen zilt.“
Oscar Wilde