Scherp haal ik mijn verwoeste tuin voor ogen,
zoals die was voor het begon te vriezen.
De goudsbloemen, de zinnia, zo hoog en
zo vol, de eerste die ik moest verliezen.
De bleke stelen en het hangend blad,
donker geworden, druppend in het licht,
geloof ik, ook al wordt de geest, getart,
treurig om wat de vorst heeft aangericht.
Als jij, wanneer de stilte uitbreidt, raadt
dat ik alles nauwlettend registreer,
jouw liefde en wat jou bijzonder maakt
zie en beluister, in mijzelf gekeerd …
Vaak is het zomer, zijn de nachten korter.
Vergeef me, dat ik in de winter wortel.
Edna St. Vincent Millay