Zo keerde ze terug, weer in zijn huis,
waakte ze aan zijn bed tot aan zijn dood,
al hield ze niet van hem. De winterbui
plensde in ’t botervat waarin zij ooit
rode geraniums had laten stralen.
Je kon nog steeds hun rotte stelen zien.
Een tak knapte. Ze moest brandhout gaan halen.
Blootshoofds holde ze snel een stap of tien
tot aan de schuur, waar aan het natte dak
een klimplant door de wind werd rondgeslingerd.
Zo zag ze die terneergeslagen wingerd
(en iemand in een schort, op haar gemak,
de mouwen opgerold die lentedag,
die zaaide en in gedachten al het latere bloeien zag).
Edna St. Vincent Millay