Sonnetten van een ongeënte boom 3

Haar armen vol met hout, stak ze haar kin
vooruit, zo hield ze alles bij elkaar.
Niet dat ze minder bang was voor een spin
op armen of gezicht dan vroeger, maar
ze was te ongeduldig om te kijken
of minder mee te nemen. Van de stapel
pakte ze haastig nog wat berkentwijgen
om met hun bast het vuur weer aan te maken.
Ze dacht er niet bij na hoe ze een ander
moment terugkomt, afgeleid, en dan
slechts dikke blokken met een grijze rand
zal vinden, knoesten die niet willen branden.
(Dan treft ze in de schuur slechts rommel aan,
een oude folder en een klokhuis, bruin, vrijwel vergaan.)

Edna St. Vincent Millay


Geplaatst op

oktober 2010

She filled her arms with wood, and set her chin Forward, to hold the highest stick in place, No less afraid than she had always been Of spiders up her arms and on her face, But too impatient for a careful search Or a less heavy loading, from the heap Selecting hastily small sticks of birch, For their curled bark, that instantly will leap Into a blaze, nor thinking to return Some day, distracted, as of old, to find Smooth, heavy, round, green logs with a wet, gray rind Only, and knotty chunks that will not burn, (That day when dust is on the wood-box floor, And some old catalogue, and a brown, shriveled apple core).