Een auto stopte voor het huis. Ze hoorde
de kruidenier en hoe zijn regencape
tegen zijn benen sloeg. Ineens ontspoorde
haar hart, als een patrijs die schrikt. Ze deed
de grendel weg, maakte de ingang vrij,
ging door de kelderdeur, totdat hij klaar
zou zijn. Ze hield haar adem in. Zou hij
zien hoe de stoel nog naschommelde waar
ze zat? Er hing een lucht, vochtig en koud,
die haar de zo bekende kriebels gaf.
Ze zag weer hoe de smalle houten trap
de grond in duikt en hoe een laagje zout
alles bedekt. Tot hij verdwenen was
stond ze met open ogen naast het lege koekjesglas.
Edna St. Vincent Millay