Ik zit hier zo weemoedig, zonder reden.
Zou het de druk van mijn tentamen zijn
die zich doet kennen als een weeë pijn?
Of ligt de oorzaak verder in ’t verleden?
De tijd die ik aan mijn studie wil besteden,
mijn kandidaats zou toch wel prettig zijn,
vliedt door de onvermoede zonneschijn.
En ik weet ook al niets dat rijmt op Eden.
Ik weet het wel, straks moet ik het bezuren.
Als ik eenmaal tentamen heb gedaan
vervloek ik deze inhoudsloze uren,
maar ach, er vliegt een vogel langs mijn raam,
en ik heb zulke interessante buren.
Wiskunde weet niet eens van hun bestaan.