Wanneer ik weer eens in mijn geest verdwaal,
verdwaal bij elke zijweg die ik zie,
zie ik, als vaker, mijn bestemming niet,
niet zeker van de beelden en de taal;
taal ik naar woorden of een halve zin,
zin ik op scherpte, focus, inzicht, klaarte,
klaar te ontleden wat resteert aan zwaarte ‒
zwaar te doorgronden wat ik daarmee vind.
Vind ik zo ooit waarnaar ik had gezocht?
Gezochte kronkels, grijs of juist van kleur,
kleur ik die zelf in, was dat al gebeurd?
Gebeurde iets voorspelbaars op mijn tocht?
Toch toont het toeval zich ook telkens weer.
Weerloos eindigt de weg wel. Maar wanneer?