Dag Wim, zoveel dat ik je schrijven kan.
Zwemmen? Welnee, onlangs brak je je arm.
Je zit in ‘t zwembad enkel aan de kant.
Die meiden daar? Je hebt het meer dan warm.
Op school loop je vlak voor de Mammoetwet.
Dit jaar twee taken, later zelfs een her.
Toch slaag je in één keer, mag vast gezegd.
Pas na je studie reikt je loopbaan ver.
Je leeft in spelletjes, in fantasie,
met dobbelstenen, eindeloos papier
bouw je voortdurend aan een nieuw circuit.
Ik ken het nog, dat solitair plezier.
De clubjes van de kerk? Een ander spoor.
In de vertrouwde jas van oud geloof
leer je besturen, studie van het woord.
Het zal nog flink gaan stormen in je hoofd.
Je hoort het wel, ik stel je graag gerust.
Er zal een boel wel goed gaan op den duur,
al blijkt niet alles wat je droomt gelukt.
Zoek de balans, niet slechts het heilig vuur.
Met een paar jaar ontdek je dat wie schrijft
houvast vindt in die vreemde woestenij,
die chaos in de ruimte en de tijd.
Zo word jij hierbij ik en ik weer jij.
Je zult gedichten schrijven, je verhaalt,
je hebt je er voorzichtig in bekwaamd.
En als een opmaat voor bestaan in taal
kies je straks Willem als je nieuwe naam.