Weer komt er in mijn dorre dag, als dauw,
als wind uit een oase, of als water
dat ondergronds toch veelbelovend klatert,
een valse bode, met het beeld van jou,
om mij kapot te maken. Ik vertrouw
nog maar weer eens op al jouw overdaad en
negeer dat ik daarvan het resultaat ken:
een zandhoop, waarop nooit iets bloeien zou.
En eens te meer jaag ik, geenszins bij zinnen,
jouw fel gekleurde spookbeeld achterna.
Ik snik en vloek, moet steeds opnieuw beginnen.
Ik strompel jammerlijk nog door tot waar
ik, als mijn ogen branden, leeg van binnen,
ter aarde stort – en er is niemand daar.
Edna St. Vincent Millay