Zelfs bij je mooie bloedzuigers, zojuist
gevangen, dokter, ben ik niet gebaat.
De ziekte die er in mijn lichaam huist,
kunt u niet aan. Op liefde staat geen maat.
En beste broer, ik dacht veel liever aan
mijn lief, droomde van hem in plaats van jou,
dan dat ik op jouw praatjes acht zou slaan,
met een leeg hart knikkend ten onder zou.
Wie voor mijn ziel en lichaam nodig was?
Eén van al wie op aarde adem halen.
Geneesheer, zonder bul en zonder jas.
Biechtheer, zonder Latijn en zonder kralen.
Maar al vraag je zijn naam, ik houd me dom,
daar hij, als hij ontboden wordt, nooit komt.
Edna St. Vincet Millay